Terugtreden is vooruitzien

De beweging van een terugtredende overheid slaagt alleen wanneer maatschappelijke initiatieven ruimte krijgen om publieke voorzieningen naar eigen waarden en inzicht te organiseren. Dat vereist een fundamentele verandering van de verhouding tussen overheid en samenleving op het gebied van zeggenschap, financiering en rechtsstatelijke waarborgen. Ook vraagt het van overheden, politici én samenleving dat zij accepteren dat er meer verschil ontstaat in identiteit, omvang, keuzeaanbod en kwaliteit van voorzieningen als zorg, onderwijs en welzijn. Dat stelt de RMO in zijn op 5 juli verschenen advies ‘Terugtreden is vooruitzien. Maatschappelijke veerkracht in het publieke domein’.

meer monitoring en controle

Een overheid die meer aan de samenleving wil overlaten zal moeten erkennen dat maatschappelijk initiatief in de toekomst geen extraatje is voor de organisatie van publieke voorzieningen, maar het uitgangspunt. Anders blijft de ‘gelijkheidsfuik’ van de overheid in stand. Gelijke gevallen moet zij immers gelijk behandelen, waardoor het systeem voortdurend uitdijt, weinig ruimte biedt om verschil te maken en ‘loslaten’ in de uitvoering al snel ‘meer monitoring en controle’ betekent. Dit risico is reëel bij de op handen zijnde decentralisaties van onder meer AWBZ en jeugdzorg.

Politiek ongemak

In tegenstelling tot de overheid zijn maatschappelijke initiatieven niet gevangen in deze gelijkheidsfuik. Zij organiseren hun dienstverlening op basis van een zelfgekozen doelgroep, probleemdefinitie en oplossingsrichting. De initiatieven kunnen dus oplossingen bieden die passen bij de voorkeuren van mensen in de samenleving.

Maar zij zullen ook verschil maken, de dingen anders doen dan de overheid ze wellicht vooraf had bedacht. Daarover ontstaat vaak politiek ongemak, waardoor loslaten in de praktijk moeilijk is. De RMO is van mening dat daadwerkelijk terugtreden van de overheid pas lukt wanneer:

  1. Maatschappelijk initiatief inhoudelijke en financiële zeggenschap heeft. Maatschappelijk initiatief is geen beleidsinstrument van de overheid. Maatschappelijke initiatieven kunnen de organisatie van publieke voorzieningen slechts op zich nemen, wanneer zij inhoudelijke en financiële zeggenschap hebben over de manier waarop zij die organisatie vormgeven. Scholen kiezen bijvoorbeeld zélf de wijze en inhoud van het onderwijs dat bij hun identiteit en doelgroep hoort. Het ligt dan ook meer voor de hand om al het onderwijs ‘bijzonder’ te maken en opleidingen meer mogelijkheden te geven om toegangscriteria en collegegelden vast te stellen.
  2. Nieuwe financieringsarrangementen tot stand komen. Overheden hebben bij herhaling te maken met onbeheersbare kosten, bijvoorbeeld in de zorg. De remedie voor de overheid is de aanspraken te verkleinen, maar dat heeft meer regels en bureaucratie tot gevolg. De organisatie van maatschappelijk initiatief kan deze spiraal doorbreken, maar alleen indien de overheid het mogelijk maakt dat er meer private middelen beschikbaar zijn. Denk aan vormen van publieke en private cofinanciering of een grotere bestedingsruimte voor burgers door fiscale aanpassingen. Ook zullen maatschappelijke initiatieven zelf risicodragend moeten zijn zodat zij de financiële verantwoordelijkheid van hun keuzes daadwerkelijk dragen.
  3. De overheid meer rechtsstaat en minder verzorgingsstaat is. Maatschappelijke initiatieven maken verschil. Dat betekent dat ze beter aansluiten bij de wensen van hun doelgroep, bijvoorbeeld doordat ze een bepaalde leefstijl ondersteunen, maar ook uitsluiten op basis van de identiteit die ze vertegenwoordigen en de missie die zij uitvoeren. De rechtsstaat kan beschermen en begrenzen. Een sterke rechtsstaat beschermt verschil door het tegengaan van monopolies en garandeert de vrijheid van vereniging en het recht op uittreding. Tevens is de rechtsstaat de waarborg tegen ongewenste vormen van maatschappelijk initiatief en een goede toegang tot recht wanneer verschillen tot conflicten leiden.

Achtergrondstudie

In het kader van de publicatie van het advies heeft de RMO twee achtergrondstudies laten doen. Arjen Boin en Michel van Eeten hebben een studie gedaan naar het concept ‘veerkracht’: ‘Maatschappelijke veerkracht: een nieuw ideaal doorgrond’. Deze studie is als bijlage aan het advies toegevoegd dat hieronder is te downloaden. Willemijn van der Zwaard heeft voor haar stage bij de RMO een historische studie gedaan naar de verstatelijking van publieke voorzieningen aan de hand van drie bepalende momenten in de wording van de Nederlandse verzorgingsstaat: ‘Van rechtsgrond tot grondrecht’. Deze studie is hieronder ook te downloaden.