Laat ingrijpende veranderingen op de ‘zorgmarkt’ niet op z’n beloop

Sluipenderwijs maar steeds sneller verandert de wijze waarop we voor elkaar zorgen. Dat kan grote gevolgen hebben voor de kwaliteit van zorg en de solidariteit. We moeten opletten dat we kernwaarden behouden.

De afgelopen dagen is er veel aandacht geweest voor het rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid over de toekomst van de zorg. En terecht, want het is inderdaad onhoudbaar om op dezelfde weg door te gaan. Veel uit dat rapport herken ik, soms uit eerdere adviezen van de RVS en andere raden. Ik denk bijvoorbeeld aan het onoplosbare arbeidsmarktprobleem: nu werkt een op de zeven mensen in de zorg, in 2040 zouden dat er een op de vier moeten zijn. Dat is simpelweg onhaalbaar. Denk ook aan de noodzaak om veel meer aan preventie te doen. We geven nu vooral geld uit om gezondheidsschade te beperken en nauwelijks iets aan voorkomen. Om precies te zijn: 5.000 euro per persoon aan zorg, 20 euro aan preventie. En herkenning zie ik ook in de analyse over gebrek aan samenwerking tussen instellingen, die de kosten opdrijft, en over financiële stimulansen om zoveel mogelijk verrichtingen uit te voeren in plaats van zinvolle zorg.

Rol informele zorg verandert

Maar één thema blijft nagenoeg onbenoemd in de discussie; dat is de vraag naar de verhouding tussen formele en informele zorg. De rol van naasten en vrijwilligers zal belangrijker worden, terwijl het beroep op mantelzorgers en vrijwilligers de afgelopen jaren toch al toe nam. Circa 5 miljoen mensen geven mantelzorg en daarnaast is 1 op de 10 mensen in Nederland actief als vrijwilliger (1,4 miljoen mensen). Het aantal ernstig belaste mantelzorgers is sterk toegenomen tot 460.000. Meer dan de helft van de vrijwilligers ervaart druk.

Rol commerciële bureaus

Ook deze discussie is op zich niet nieuw. Maar we laten de gevolgen wel op zijn beloop. De markt springt de afgelopen jaren met grote vaart in op de arbeidsmarkttekorten en op de toenemende druk op familieleden. We zien commerciële bureaus ontstaan die zorgdiensten aanbieden om hulpbehoevende mensen tegen betaling te helpen, zoals Saar aan Huis en Zorgoppas. Ze zetten ‘vervangende mantelzorg’ in voor werkzaamheden als huishoudelijke hulp en persoonlijke verzorging of gezelschap. Hoe hun financiering werkt, is lang niet altijd duidelijk. De dienstverleners die voor deze organisaties werken, hebben doorgaans geen bescherming en een zwakke rechtspositie. Creëert het gewenst maatwerk, of worden zij voor de zorg wat Uber voor de taxisector is? En moeten we dan net als bij Uber jaren wachten op een uitspraak van de rechter om dat te corrigeren?

Betaalde mantelzorg

We zien ook zorgorganisaties die mantelzorgers in loondienst nemen. Zo benaderen zorgaanbieders Informeles en Cicero mantelzorgers met de vraag of zij in ruil voor een contract een vast aantal uur per week willen werken. Hierbij gaat het om mensen die eerder onbetaald voor hun naasten zorgden. Is dit in tijden van personeelsschaarste een navolgbaar voorbeeld van goede binding en waardering van waardevolle krachten en terechte sociale bescherming?  Of is er eerder sprake van ongewenste monetarisering van mantelzorg? Ze krijgen nu immers weliswaar loon, maar voorheen zorgden ze onbetaald voor hun naasten.

Zorggezel

Tenslotte zien we ook nieuwe functies ontstaan. Zo heeft ouderenzorgorganisatie Pleyade in haar verpleeghuizen de zorggezel geïntroduceerd. Dat is een extra hulpkracht (naast de zorgmedewerker en vrijwilliger) die fungeert als een luisterend oor en wél tijd heeft om aandacht aan de bewoners te geven en leuke dingen met hen te doen. De zorggezel heeft geen of nauwelijks opleiding nodig om een contract van de zorgorganisatie te krijgen. Is dit een welkome nieuwe arbeidsvariant, of ondermijnen we hiermee juist het werkplezier van de ‘gewone’ zorgmedewerker?

Kwaliteit van zorg in geding

Ik heb niet het definitieve antwoord op deze vragen. Wat ik wel weet, is dat we het ons niet moeten laten overkomen. De keuzes die we nu maken, hebben grote gevolgen voor de praktijk. Dat betreft niet alleen de bescherming (of het ontbreken) daarvan van mantelzorgers en formele zorgverleners, maar net zo goed de kwaliteit. De inspectie vraagt zich bijvoorbeeld af of ze minder goede kwaliteit van zorg als gevolg van krapte op arbeidsmarkt moet gaan accepteren. Eveneens is de vraag wie welke mogelijk risicovolle handelingen mag uitvoeren. Daarvoor wordt nu vaak een strak schema van ‘voorbehouden’ handelingen gehanteerd die in de praktijk alleen verpleegkundigen mogen uitvoeren. Dat kan zomaar gaan schuiven, met voor- en nadelen.

Leren van het verleden

Een uitgekristalliseerde toekomstvisie is er dan weliswaar nog niet, uit het verleden kunnen we wel leren, wat er gebeurt als we het ons laten overkomen. Wellicht herinnert u zich nog de zorgzame samenleving uit de jaren tachtig van toenmalig minister Brinkman van WVC, of anders wel de introductie van de participatiesamenleving van Rutte II. Beiden frames zijn een stille dood gestorven. Vooral omdat veel mensen het zagen als maskerade voor een achterliggende bedoeling, namelijk bezuinigen op de zorg of sociale dwang om te zorgen. Zonder debat vooraf. Daar moeten we van leren. De verhouding tussen formele en informele zorg kan inderdaad een van de grootste maatschappelijke problemen worden, met vereenzaamde cliënten en uitgeputte mantelzorgers. Maar het kan ook het begin van een nieuw tijdperk worden, waarin we zorg verlenen vanuit sociale netwerken en communities rond de zorgvrager heen, voor bekenden maar liefst ook dierbaren en (zelfs minder dierbare) ‘vreemden’ zoals buurtbewoners. De toekomst begint nu.

Dit is een ingekorte versie van de rede van Jet Bussemaker, voorzitter van de RVS, tevens hoogleraar aan de Universiteit leiden, gehouden op de Dies Natalis van de Open Universiteit op 24 september 2021.