De RVS heeft aan de hand van concrete casuïstiek onderzocht hoe de wettelijke stelsels van zorg en ondersteuning aangepast kunnen worden om domeinoverstijgende samenwerking beter mogelijk te maken. De Raad doet daartoe verschillende aanbevelingen.
Dit advies stelt vast dat domeinoverstijgende samenwerking een concept is waar veel actoren in de zorgsector zich achter scharen, maar dat het vaak onduidelijk is wat er nu precies met ‘domeinoverstijgende samenwerking’ bedoeld wordt. Die onduidelijkheid hangt samen met de veelheid aan institutionele belangen binnen en tussen de verschillende zorgdomeinen. Als gevolg daarvan lopen geprezen samenwerkingsinitiatieven uiteindelijk vaak toch vast, wanneer ze raken aan de geïnstitutionaliseerde belangen van inkopers en aanbieders van zorg.
Casuïstiek
De geanalyseerde casussen dragen bij aan het verbeteren van de kwaliteit van zorg, tegen lagere kosten. Het zijn dus voorbeelden die aansluiten bij de manier waarop in de wereld van politiek en beleid gesproken wordt over domeinoverstijgend samenwerken. Wat deze casussen delen, is dat ze, ondanks de positieve aandacht, geen duurzame plek hebben bemachtigd in het zorgstelsel. Daarmee bedoelen we dat de samenwerkingsverbanden nog altijd afhankelijk zijn van tijdelijke (project)financiering, of nog altijd belemmerd worden in hun activiteiten door bestaande wet- en regelgeving. In de analyse van deze casussen kijken we naar de onderliggende oorzaken van deze belemmeringen.
Op vrijdag 4 maart heeft de Raad voor Volksgezondheid & Samenleving (RVS) het advies ‘Grenzeloos samenwerken’ aangeboden aan Hans Peter Jung (Huisarts), Ien van Doormalen (MESO) en Hilda van der Hek (GGZ Drenthe). Vervolgens werd door aanwezigen doorgesproken over de inhoud van het advies in de vorm van een panelgesprek.
In de discussies die volgden werd duidelijk dat stelselwijziging taboe is geworden in Nederland. Kleine initiatieven hebben moeite met opschalen, en het aanpassen van financieringsmogelijkheden blijkt niet altijd soelaas te bieden. Juist daarom moet de vraag gesteld worden of en waar stelselaanpassingen nodig zijn. Bovendien moet ruimte die er is binnen de stelsels beter benut worden. Immers, niet alle samenwerkingsproblemen zijn direct te relateren aan de vormgeving van de stelsels van zorg en ondersteuning.
Waar deelnemers aan het panelgesprek elkaar in vinden is het inzicht dat meer centrale regie op samenwerking noodzakelijk is. Die regie zou zich moeten richten op de totstandbrenging van een lerende cultuur, waarin goede voorbeelden van samenwerking overgenomen worden en lessen gedeeld worden. Jet Bussemaker sloot af met de boodschap dat ideale stelsels niet bestaan, maar dat een meer lerende cultuur de mogelijkheid biedt om samenwerkingsproblemen het hoofd te bieden. Centrale regie is een voorwaarde voor deze lerende cultuur. Immers, als alle partijen vanuit deelbelangen blijven handelen is er een partij nodig met veranderkracht kan bewerkstelligen dat domeinoverstijgende samenwerking geen vrijblijvende optie blijft.